Fout,
Ik heb
mezelf heel vaak tevergeefs afgevraagd, waarom ik iets weer helemaal fout en
verkeerd had gedaan, terwijl ik toch zo hard mijn best deed, om het goed te
doen? Waarom vergat ik iets, wat ik had moeten meenemen? Waarom schreef ik iets
niet op, zodat ik het me later kon herinneren? Waarom had de twijfel over de
juistheid van mijn handelen, bijna altijd tot gevolg, dat ik – tot mijn eigen
grote onsteltenis, spijt en schaamte – precies nou juist datgene deed, wat ik
niet had moeten doen?
Ofschoon ik,
als kind, altijd wel probeerde, om, zogezegd, na te denken over het katte-kwaad
wat ik had uitgehaald – omdat ik wilde voorkomen, dat ik voor de zoveelste
keer, met veel geschreeuw en fysiek geweld zou worden afgestraft – begreep ik
nooit, wat men nou eigenlijk bedoelde, als men honderden keren op dwangmatige,
kwade wijze tegen mij zei, dat ik maar eens moest leren, om beter na te denken.
Als ik weer
in de fout was gegaan, dan kwam de waarheid altijd wel boven de tafel en ik was
nooit in staat, om te doen zoals iedereen doet en om dus mijn fouten te
verbergen. Het zat mij altijd dwars, als ik iets fout had gedaan en ik ben dan
ook lange tijd bezig gebleven, mezelf omlaag te halen, door te proberen het
goed te maken of het goed te doen.
Omdat ik
maar niet kon begrijpen, waarom ik niet in staat was om mijn wan-gedrag te
voorkomen, was ik mij er al op jonge
leeftijd pijnlijk van bewust, dat de fout niet bij mij lag, maar bij anderen,
die, zo scheen het mij toe, leken te wachten op mijn fouten, zodat zij mij weer
konden straffen en hun gelijk bewijzen. Men zei dan heel geirriteerd tegen mij:
en ik had je nog zo gezegd, dat je zus of zo moest doen en wat gebeurt er dan?
Je doet nooit wat er gezegd wordt.
Op
vierenzestigste leeftijd, weet ik heel zeker, dat het begaan van mijn vele
fouten, altijd een bewijs was van mijn gelijk. Ook al heb ik mijzelf eigenlijk
nooit echt kunnen of willen bewijzen, toch is mijn falen, voor mij, het bewijs,
dat het goed was, dat ik het keer op keer fout deed. Elke keer als ik hierover,
trachtte na te denken, kon ik nergens op komen en dwaalde ik af naar zaken, die
mij afleiden van wat er aan de hand was. Mij werd verweten, dat ik totaal geen
realiteit’s besef of bewustzijn zou hebben.
Van jongst
af aan al, was ik niet in staat om te doen zoals de anderen deden en wilde ik
ook eigenlijk helemaal niet doen zoals de anderen. Waarom zou ik mij
intereseren voor dit onbelangrijke, schijnbaar onmogelijke, onaangename en
altijd veroordelende nadenken? Al werd ik hiervoor vele malen gestraft, ik had
heimelijk altijd al de gewaarwoording, dat ik me heel goed kon redden, zonder na
te denken.
Ik besef nu,
dat denken niet eens bestaat en dat de oplossing, die ik vond voor mijn
dilemma, altijd te maken had, met wat ik hardop tegen mijzelf zei en daarom dus
kon horen. Eveneens was het schrijven aan mijzelf – over dit praten met en dit
luisteren naar mijzelf – een gedrag, dat een nieuw perspectief opende, aangezien ik hierdoor zelf-verzekerd
begon te handelen vanuit de instructies, die ik mijzelf had gegeven. Zonder dit
schrijven en zonder het lezen van wat ik aan mijzelf had geschreven, bleef ik
nog steeds vele schadelijke dingen doen, waarvan ik eigenlijk al vele jaren
tegen mijzelf zei, dat ik dat niet zou moeten doen. Zonder het lezen van wat ik
aan mijzelf en voor mijzelf had geschreven, leek ik nog steeds niet volledig te
vertrouwen, wat ik aan mijzelf met mijn Belichaamde Taal (BT) had gezegd.
Wanneer men volledige
aandacht heeft voor het feit, dat men, over het algemeen, wat is geschreven als
veel belangrijker beschouwd, dan wat is gezegd, dan is het ineens ook niet zo
merkwaardig, dat mijn schrijven aan mijzelf, over het praten met mijzelf en het
luisteren naar mijzelf, van zo’n doorslaggevend karakter was. Het is heel opmerkelijk,
dat schrijven aan mijzelf, pas goed op gang is gekomen, nadat ik was opgehouden,
om anderen te instrueren over psychologie en BT. Met andere woorden, ik kon
mijn taal pas werkelijk op mijzelf gaan richten – zowel in het spreken,
luisteren, schrijven en lezen – nadat ik mij niet langer meer met anderen bezig
hield.
Mijn taal is
levendiger dan ooit tevoren en iedere dag heb ik prachtige inzichten en openen
zich weer nieuwe perspectieven, die met mijn Ontlichaamde Taal (OT) onmogelijk
waren. De volledigheid van onze taal is afhankelijk van de tijd en aandacht,
die wij spenderen aan ons spreken met onszelf, het luisteren naar onszelf, het
schrijven over, waarom dit spreken met onszelf en luisteren naar wat wij aan
onszelf te zeggen hebben, zo belangrijk is en het lezen van wat daadwerkelijk
voor ons zwart op wit is komen te staan, omdat wij het hebben geschreven.
Er is geen
enkele twijfel aan de waarneming, dat onze eigen taal, onze BT, alleen werkzaam
is, als wij er bewust mee bezig zijn, door te spreken, te luisteren, te
schrijven en te lezen. Bovendien zijn de vele positieve gevolgen van deze
gewaarwording van taal zeer verstrekkend, omdat het niet valt te ontkennen, dat
taal volledig afwezig is, als wij ons niet bezighouden met spreken, luisteren,
schrijven of lezen. De afwezigheid van taal is een extatisch gebeuren,
aangezien de aanwezigheid van BT een bewuste aangelegenheid was. Met OT komen wij
nooit tot het weldadige besef van de afwezigheid van taal, omdat we in OT
onbewust met onze taal omgaan.
De afwezigheid
van BT is net zo verkwikkend als de aanwezigheid ervan. BT is onze eigen taal,
maar OT is de taal van anderen, waarin wij het contact met onszelf ongemerkt
verloren. In OT is onze omgang met taal automatisch, omdat wij niet naar
onszelf luisteren terwijl wij spreken. Bijgevolg is al het schrijven en het
lezen, over hoe wij gewend zijn te spreken, een voortzetting van de desastreuze
wijze waarop onze taal ons van onze taal doet afkeren.
OT heeft een
dissociatieve werking en ofschoon dit effect ons in staat stelt om te overleven
– zoals ik al eerder beschreef – blijven wij in OT spreken vanuit angst,
strijd, conflict, vlucht of afleiding. OT is altijd reactief, maar dit wil echter
niet zeggen, dat BT bedachtzaam is. Wij noemen het zo, omdat wij nog niet
hebben erkend, dat er niets te denken valt als wij volledige aandacht hebben
voor ons spreken, luisteren, schrijven en lezen. BT stelt ons daartoe in staat,
aangezien wij niet langer vastlopen in de door OT in stand-gehouden illusie,
dat wij iets denken.
Wanneer wij
ons tegoed hebben gedaan aan BT, dan zijn we stil zonder taal. Ik weet, dat ik
kort geleden zei, dat ik stilte preferer, die vanuit de taal mogelijk is en dat
ik die zogenaamde stilte, die dus altijd
de ontkenning van onze eigen taal inhoudt, verafschuw, maar vandaag zeg ik, dat
de stilte, die tot stand komt, omdat wij weten, dat taal altijd samenhangt met spreken,
luisteren, schrijven en lezen, een hele andere stilte is, dan de stilte, die
wordt gecreerd door BT. Je zou dus ook kunnen zeggen, dat die stilte niet wordt
gecreerd en alleen wordt waargenomen in de afwezigheid van taal, wat dus
inhoudt, dat wij nog spreken, nog luisteren, nog schrijven of lezen.
Stilzijn
zonder taal, is niet stilzijn voorbij de taal. Er is geen taal en wij gaan niet
voorbij taal, in de stilte van BT. Er valt niets over die stilte te zeggen of
te schrijven en er is ook niets over te schrijven of te lezen. In stilte zonder
taal zijn wij dus ook niet meer over Taal Verlichting (TV) aan het praten. Het
is zalig om deze stilte te ervaren en te beseffen, dat alles in deze ruimte wordt
losgelaten. Wij kunnen de ogen sluiten of openhouden, het maakt helemaal niet
uit. Ook kunnen wij hierover toch weer verder praten, luisteren, schrijven en lezen. Deze transformerende gewaarwording maakt dat wij ons heel anders gaan gedragen, dan voordat wij tot
dit inzicht kwamen. Eigenlijk maakt het helemaal niets meer voor ons uit,
wat we doen of niet doen en het idee, dat we het iets fout deden verdwijnt.